Na de halve marathon van Leiden ga ik altijd naar het graf van mijn broer Peter om mijn startnummer daar neer te leggen. De begraafplaats is aan de rand van Leiden. Ik zat op de grond voor zijn graf, wat rennende poppetjes op het startnummer te tekenen, toen de vrouw en de zoon van de man die achter Peter begraven ligt, kwamen. De grafsteen van die man, een soort zwerfkei, was verzakt. De letters waren nauwelijks meer leesbaar. De vrouw had een zak aarde bij zich, om de grond op te hogen. Ik bood aan te helpen. Met de zoon groef ik de steen voor een deel uit. Daarna probeerden we hem op te tillen. Er was geen beweging in te krijgen. De zoon is nog vergeefs op zoek gegaan naar een schop, die als hefboom zou kunnen dienen. Ze stelden het ophogen uit tot een andere keer.
De vrouw had plantjes bij zich. Ik zei dat ik ook wel even wat plantjes zou kopen, om het contrast tussen het graf van haar man en dat van mijn broer niet te groot te laten worden. Ze zei dat dat niet nodig was want ze had plantjes over. Ik kreeg twee begonia’s van haar. Nadat ik die plantjes voor Peters graf had geplant streek ik de aarde met mijn handen glad. Ik voelde iets vreemds, het bleek een wervel te zijn.